Zestien jaar reed hij mee in het profpeloton: Paul Martens van Jumbo-Visma hing op 37-jarige leeftijd zijn fiets aan de wilgen na de Giro d’Italia. In de Leiderstrui ging uitgebreid in gesprek met de inmiddels halve Nederlander. In deel één van de twee: zijn loopbaan als renner.
Martens begon zijn professionele carriere in 2006 bij Skil-Shimano, één van de voorlopers van het huidige Team DSM. Na twee jaar trok hij naar Rabobank, de ploeg waar hij tot aan zijn wielerpensioen koerste en toppers als Óscar Freire, Denis Menchov, Primoz Roglic, Robert Gesink en Wout van Aert voorbij zag komen en langzamerhand uitgroeide tot cultuurbewaker.
Vertel eens: hoe is kleine Paul ooit in aanraking gekomen met de fiets?
‘Ik ben opgegroeid in Oost-Duitsland, in een echte sportfamilie. Mijn ouders waren vroeger zwemmers en we keken alles van sport, zowat het enige wat op TV kwam in Oost-Duitsland. Ik deed in eerste instantie ook aan zwemmen, maar sportte eigenlijk nooit voor het plezier. Altijd doelgericht, om iets te bereiken of ergens goed in te worden.’
Op mijn twaalfde deed ik mee aan een oudejaarsloop. Ik deed nooit aan hardlopen, maar die loopwedstrijd ging me vrij goed af. De lokale wielervereniging deed ook mee en zij merkten blijkbaar op dat ik aanleg had voor duursport. Ze vroegen of ik niet een keertje mee wilde trainen en een paar dagen later fietste ik meteen tachtig kilometer. Vrij veel voor iemand van twaalf, ik was stikkapot, maar het in een groep fietsen en de bordjessprints waren super leuk. Het stoere dat je op die jonge leeftijd je in het verkeer kan bewegen en in een afdaling de zestig kilometer per uur aantikt beviel me ook wel.’
Liefde op het eerste gezicht dus eigenlijk?
‘Ik had heel snel door dat het een sport is waarbij je dingen kan controleren buiten je talent, zeker op die leeftijd. Ik ben opgegroeid met de zin ‘Waar je niet dood aan gaat, wordt je sterker van’ en dat heeft me zeker in die beginjaren wel geholpen. Op de momenten dat anderen binnenbleven, ging ik door met trainen. Die discipline zat er vrij vroeg in.’
Je vertelde al dat je uit Oost-Duitsland komt, Rostock om precies te zijn. Daar komt ook ene Jan Ullrich vandaan. Heeft hij toentertijd nog invloed gehad op jou als beginnend wielrenner, daar jij een jaar of 13/14 oud was in zijn gloriemomenten?
‘Zeker, zeker. Dat heeft mij misschien wel het zetje gegeven. De Tour waarin hij tweede werd, in 1996 achter Bjarne Riis, is de eerste wielerkoers die ik op TV heb bekeken. Wielrennen werd toen bijna niet uitgezonden, maar de Tour wel. Op een gegeven moment werd dat zo spannend en in die zin heeft Ullrich me wel geholpen om wielrennen nog serieuzer te nemen en om die stap te zetten naar het willen worden van een wielrenner.’
In 2005 heb je stage gelopen bij het T-Mobile van Ullrich. Heb je toentertijd nog met hem samengekoerst?
‘Nee, enkel met de nationale ploeg in Duitse wedstrijden, maar als prof nooit. Het was toen wel al de tijd dat Jan niet de held meer was die hij in zijn jongere jaren was. Het was moeilijk om daar afstand van te nemen, maar de waarheid ontwijk je uiteindelijk niet.’
Je ging na een stageperiode bij T-Mobile, toch de grote Duitse ploeg, naar het Nederlandse Skil-Shimano. Hoe dat zo?
‘Ik was Duits kampioen tijdrijden bij de beloften en op die manier kreeg ik een stageplek bij T-Mobile. Ik was ook heel lang in de veronderstelling dat ik prof zou worden bij T-Mobile, maar rond het WK in Madrid kreeg ik van de sportief manager te horen dat ze mij niet zouden nemen. Dat voelde niet fijn, want ook voor andere ploegen leek het alsof ik door die stage prof zou worden bij T-Mobile.
Achteraf is het goed uitgekomen, want het heeft ervoor gezorgd dat ik een lange carriere heb gehad. Als ik toen, met mijn kwaliteiten, naar T-Mobile gegaan zou zijn, dan was ik niet lang prof geweest.’
Waarom niet dan?
‘Dan had ik vrij veel knechtenwerk moeten doen, en daarbij was die stap van een vrij beperkt beloftenprogramma naar het profpeloton te groot geweest. Als je dan veel op kop moet rijden wordt je een soort diesel, maar je maakt niet de stappen die je zou moeten makken.’
Maar goed, naast T-Mobile had je ook nog Gerolsteiner en Milram als Duitse ProTour-ploegen destijds. Was het dan een bewuste keuze om naar Skil-Shimano te gaan?
‘Nee, zo ver was ik destijds nog niet. Als Gerolsteiner of Milram was gekomen, had ik direct getekend; bij Gerolsteiner was het echter zo dat ze mijn plek al hadden ingevuld met andere beloften doordat ze dachten dat ik naar T-Mobile zou gaan. En Milram was toen nog vrij Italiaans georiënteerd. Uiteindelijk heeft de baas van Gerolsteiner er wel voor gezorgd dat ik bij Skil-Shimano terechtkon, en daar ben ik hem heel dankbaar voor.’
Het is je niet slecht afgegaan daar. Wat voor invloed heeft dat gehad op je verdere loopbaan?
‘Ik denk dat vooral de nieuwe omgeving, het Nederlandse en bijbehorende directe, heel belangrijk is geweest. Iedereen bij Skil-Shimano was gedreven om zichzelf te verbeteren, uitslagen te rijden of een beter contract te verdienen, waardoor we elkaar beter hebben gemaakt.
Het was wel wennen, heel erg wennen. Qua training was het ook tegenovergesteld van wat we gewend waren. Wij waren gewend in januari zes uurtjes rustig te fietsen op Mallorca, maar plots moesten we twee uur volle bak sprintjes doen en dat soort dingen. Het stond haaks op het gevoel van training dat wij als Duitsers hadden. Maar juist die weerstand heeft ervoor gezorgd dat ik me bij Skil heb ontwikkeld van tijdrijder tot puncher.’
En dan win je ineens op de Cauberg, in de Sterk Elektrotoer van 2007. Is daar de liefde voor het Limburgse heuvelland, je zit bij de renners met de meeste deelnames, en het contract met Rabobank voor 2008 ontstaan?
‘Vaak is het zo dat er een soort liefde ontstaat voor datgeen je goed kunt. Dat het me op een lager niveau lukte om op de Cauberg, toen al mijn trainingsomgeving, te winnen heeft wel iets doen opbloeien bij mij. Mijn akkoord aan Rabobank had ik toen al gegeven. Sterker nog, ik streed tegen Sebastian Langeveld van Rabobank voor de eindzege in die koers. Uiteindelijk was hij te sterk en ik niet koelbloedig genoeg op de laatste dag en werd ik tweede.’
En dan kom je bij een grote ploeg. Hoe was die stap en heb je er lang over nagedacht?
‘Er was wel wat contact met de Duitse ploegen, maar dat bleef een beetje vaag. Toen Rabo met een concreet voorstel kwam was het een logische stap, temeer omdat ik een Nederlandse vriendin heb en de taal al sprak. Toch viel het allemaal wel mee hoe groot die overgang was, tegenwoordig heb je rondom een koers twee of drie keer zoveel mensen.’
Maar toch zit je ineens bij vedettes als Denis Menchov en Óscar Freire in de ploeg. Keek je naar hen op?
‘Ja, tuurlijk. Maar het was wel zo dat Menchov een super rustige kerel was, waarbij je na tien minuten al doorhad dat het geen lang gesprek zou worden. En Óscar, ja, een super aardige kerel, maar zijn dagen draaiden niet om wielrennen. Hij had niet de behoefte om over de koers te praten, en dan kom je ook niet snel bij elkaar.
Óscar is zeker geen asociale man, maar dat gevoel voor ondersteuning of hulp van knechten had hij niet zo in zich. Hij had meer zoiets van ‘ik doe mijn werk en jij doet jouw werk’. Bij Juán Antonio Flecha was dat bijvoorbeeld helemaal anders, daar had je als ploeggenoot veel meer aan.’
Kun je hen dan spiegelen aan Primoz Roglic en Wout van Aert, jongens voor wie je in je laatste jaren hebt gereden? Heb je van Wout meer geleerd dan van Freire toen?
‘Ja, dat denk ik zeker. Maar je moet ook niet onderschatten dat het communicatieniveau van iedereen momenteel veel beter is. Dan heb ik het niet eens over de taalbarriere, maar ook de openheid. We luisteren veel meer naar elkaar, vroeger zat iedereen meer in zijn eigen cocon. Daardoor is de afstand tussen kopman en knecht veel kleiner, het gaat over elkaar en niet zozeer over de hiërarchie.’
Jij hebt uiteindelijk ook de transitie van Rabobank naar Blanco (2013), Belkin (2014) en Jumbo (vanaf 2015, eerst met LottoNL, daarna met Visma) meegemaakt. Hoe heb jij die organisatie in die jaren zien groeien?
‘Het was natuurlijk wel zo dat we bij Blanco nog het Rabobank-budget hadden, maar we moesten toen wel een nieuwe sponsor overtuigen en dat maakte veel energie vrij bij de renners. Daarvoor heerste een soort tevredenheid dat als je je werk goed deed, je wel mocht blijven. Later, bij Jumbo-Visma, werd er ontzettend veel tijd en energie gestoken in het creëren van een dynamiek, waarvan ik zeker weet dat niet elke ploeg dat zo doet.’
Daarin ben jij ook een soort wegkapitein gebleken. Wanneer heb je die transitie gemaakt, van man die voor resultaten gaat naar knecht?
‘Rond 2012 eigenlijk al, toen ik merkte dat ik zelf niet meer heel veel ontwikkelde en mijzelf spiegelde aan iemand als Freire, die qua talent van een andere wereld was. Ik had in mijn hoofd dat ik pas renner was als ik de Tour had gereden, maar die heb ik uiteindelijk niet gereden in mijn beste jaren. Als knecht merkte ik dat ik positieve feedback kreeg en dat opende wel in mijn hoofd dat ik op die manier een goede kans had om de Tour te rijden. Toen werd mijn wereldje opeens heel groot.’
Bij Blanco (2013) reed ik wel goede resultaten in de Giro, maar uiteindelijk heb ik toen ik zelf mindere resultaten reed (2015 t/m 2018) toch vier jaar na elkaar de Tour gereden. Mijn grootste talent is dat ik een goed inzicht heb en mijn doel, de Tour rijden, kon ik op die manier eerder bereiken dan dat ik zelf voor resultaten zou zijn blijven gegaan.’
En uiteindelijk blijf je bijna je hele loopbaan bij één ploeg. Heb je ooit overwogen om Rabobank/Jumbo te verlaten?
‘Zeker, maar overwegen en iets daadwerkelijk doen zijn wel twee totaal verschillende dingen. Tuurlijk had ik af en toe het gevoel dat ik ‘iets nieuws’ nodig had, maar ik ben wel rationeel genoeg om het te vergelijken en te constateren dat ik goed zat. Ik had misschien niet het lef om die veilige omgeving te verlaten.’
Heb je daar achteraf spijt van?
‘Om mijn eigen ambities en carriere een impuls te geven had ik van ploeg moeten wisselen. Maar als ik zie welke kansen ik, ook op latere leeftijd, heb gekregen is het een beetje dubbel. De laatste jaren van mijn loopbaan heb ik met Jumbo-Visma schitterende dingen beleefd die ik hoogstwaarschijnlijk niet had meegemaakt bij een ander team.’
Daarmee doel je onder meer op zeges in de Vuelta met Roglic en bijvoorbeeld Milaan-Sanremo en Strade Bianche met Van Aert. Ben je in die periode ook nog gegroeid als wegkapitein, omdat het allemaal zo goed ging?
‘Binnen de ploeg krijg je daar natuurlijk veel waardering voor, maar dat je er deel van uitmaakt kan twee kanten opgaan: arrogantie of een gezonde manier van zelfvertrouwen. Ik hoop, maar dat is moeilijk om te zeggen, dat het de gezonde kant opging. Het was in ieder geval nog heel leuk om mee te maken.’
In deel 2 lees je meer over het pensioen van Martens, zijn leven na zijn profloopbaan en een ploegleider van Jumbo-Visma die hij als ‘ongelofelijk’ beschrijft.
Tom van der Salm (Twitter: @TomvanderSalm) | e-mail: t.vandersalm@indeleiderstrui.nl)
Plaats reactie
0 reacties
Je bekijkt nu de reacties waarvoor je een notificatie hebt ontvangen, wil je alle reacties bij dit artikel zien, klik dan op onderstaande knop.
Bekijk alle reacties