Afgelopen dagen heb ik in het kader van spanningsopbouw en voorbereiding op werkzaamheden meermaals het parcours van de komende Tour de France uitgespit. Wat me opviel: veel sprintersritten, meer tijdritkilometers, minder aankomsten bergop. Maar vooral: wat lijkt deze Tour qua opbouw bi-zar veel op die van 2008.
Niet geheel ontoevallig is de 2008-editie de eerste waarin mijn liefde voor de sport ontstond, waardoor het nog steeds mijn favoriete uitvoering van de Tour de France is. Het onverwachte (Carlos Sastre), het talent (Mark Cavendish), het cowboy-gehalte (Riccardo Ricco), maar ook het parcours. Een vergelijking tussen de parcoursen van dat van 2008 en 2021 gaat zeker op.
Het openingsweekend: twee keer sprinten tegen een heuvel op
Om te beginnen: zowel in 2008 als 2021 start de Tour de France in Brest, Bretagne. Vergelijking nummer één, here we go! In 2008 werd de openingsrit afgesloten in Plumelec, op de Côte de Cadoudal. Een beklimming van 1,8 kilometer aan 7,5 procent, waar Alejandro Valverde glansrijk naar de zege spurtte. Dit jaar finisht de rit in Landerneau, waar de renners de laatste drie kilometer de Côte de la Fosse aux Loups (drie kilometer aan 5,7 procent) voor de kiezen krijgen.
Ook rit twee vertoont gelijkenissen. Waar er dit jaar gefinisht wordt op de Mûr-de-Bretagne (twee kilometer aan 6,9 procent), werd die heuvel in 2008 ook beklommen. Niet als finish, want die lag destijds verderop in Saint-Brieuc. Eveneens een listige aankomst, waar Thor Hushovd na een spetterende finale de maat nam van Kim Kirchen. Worden Mathieu van der Poel en Wout van Aert de Valverde en Hushovd van dit jaar? Het zou zomaar kunnen...
Rest van eerste week: sprinten met tijd- en heuvelrit
Ook de overige etappes in week één zijn in 2021 op dezelfde manier ingericht als in 2008. Na een zwaar openingsweekend nam het peloton in dat jaar een snipperdag op dag drie, wat Samuel Dumoulin de kans gaf om de rit te winnen vanuit de vroege vlucht. Dat zal dit jaar naar alle waarschijnlijkheid niet zo zijn, daar Caleb Ewan en co alles over hebben voor een Tourrit.
In rit vier is dit hetzelfde, maar de ogen in de eerste week zullen toch vooral gericht zijn op rit vijf: de 27 kilometer lange individuele tijdrit. De laatste keer dat er een lange tijdrit in week één zat, dateert alweer van 2012 (Bradley Wiggins). In 2008 wist Stefan Schumacher een dubbelslag te slaan, maar dat bleek later op de verkeerde benzine.
Verder is/was het in zowel 2021 als 2008 uitkijken naar het sluitstuk van de eerste week. Na nog een sprintrit klom het peloton dertien jaar geleden naar Superbesse, waar Ricco hardhandig uithaalde. Dit jaar zal de Signal d'Uchon (1500 meter aan 11,5 procent) het spektakel moeten verzorgen in een 250 kilometer lange rit. Het devies hier luidt: je kan er de Tour niet winnen, maar wel verliezen.
Week twee: Klimmen en sprinten
Eveneens hetzelfde als we de parcoursen van 2008 en 2021 langs elkaar leggen: het karakter van het tweede blok van de Tour. Drie bergritten, drie etappes voor spurters en één gewezen rit voor de baroudeurs van het peloton.
Waar in 2008 gewezen bergen als de Peyresourde, Hautacam en Prato Nevoso het toneel vormden, luisteren de scherprechters dit jaar naar de Col de la Colombiére, Tignes en natuurlijk de mythische Mont Ventoux, die in rit elf tweemaal bedwongen moet worden. Drie namen om hoe dan ook naar uit te kijken, want iedereen zal hier de concurrentie willen testen.
Ook de sprinters komen weer gewoon aan bod in deze week. Wie kan zich in deze allesbepalende week voor de groene trui de Mark Cavendish van 2021 noemen? De Brit zelf misschien, die dertien jaar geleden enkele malen keihard uithaalde in de spurtersetappes, maar bergop een loer werd gedraaid door Óscar Freire van Rabobank, de uiteindelijke winnaar van de groene trui in 2008.
De beslissing: krijgen we net zo'n slotweek als in 2008?
De opbouw van de laatste week vertoont - u verwacht het niet - ook veel gelijkenissen. Twee bizar zware bergritten, een aanvallersrit, spurtetappe, beslissende tijdrit en de Champs-Elysées. Dat is de opbouw in een notendop. Laten we hopen dat de spanning dit jaar net zo te snijden is als in 2008. Dit jaar moeten zware bergen als de Col du Portret, Tourmalet en Luz Ardiden uitkomst bieden, waar dat in het Carlos Sastre-jaar weggelegd was voor de 2800 (!) meter hoge Bonnette en natuurlijk Alpe d'Huez.
Na die voorlaatste bergrit, over de Bonnette, stonden er in 2008 nog vier renners binnen vijftig seconden, waarvan de vierde (Sastre) uithaalde richting Alpe d'Huez. De Spanjaard vertrok - met ploeggenoot Fränk Schleck in de gele trui - aan de voet van de Alpencol, om de concurrentie pas bovenop terug te zien.
Na succesvolle vluchtersdagen voor Marcus Burghardt en Sylvain Chavanel was de tendens destijds dat Cadel Evans de Spanjaard van CSC nog zou overrulen in de tijdrit op dag twintig, maar dat sprookje ging niet door voor de Australiër. Op Champs-Elysées was het vervolgens de Belg Gert Steegmans die een klote-Tour voor hem volledig oppoetste met een schitterende zege. Een prachtige Tour, met een prachtig einde voor België.
Resten de vragen: Wordt Richard Carapaz de Sastre van de 2021- Tour? Tadej Pogacar de Evans? Caleb Ewan de Cavendish? Primoz Roglic de Menchov? Wout van Aert de Freire? Mathieu van der Poel de Valverde? Tim Merlier de Steegmans? Niemand de Ricco? Dat weten we binnen enkele weken, laissez-le commencer!
Door: Tom van der Salm - t.vandersalm@indeleiderstrui.nl
Plaats reactie
0 reacties
Je bekijkt nu de reacties waarvoor je een notificatie hebt ontvangen, wil je alle reacties bij dit artikel zien, klik dan op onderstaande knop.
Bekijk alle reacties